Nieuwe Prinsengracht 89  1018 VR  Amsterdam   020 623 05 66  info@lezen.nl Stichting Lezen op Twitter Stichting Lezen op FacebookNieuwsbrief         Frysk  English  Contact  Login

Geen gedicht - Inleiding Lestips Poëzieweek (3)

Datum: 
21 december 2017
Auteur: 
Ester Naomi Perquin

Voor de Poëzieweek 2018 verschenen weer drie prachtige bundels vol praktische lestips voor alle niveaus, van kleuterklas tot bovenvouw voortgezet onderwijs. Elke bundel wordt voorafgegaan door een algemene inleiding door een specialist. De opdracht luidde: vertel eens waarom poëzie een plek verdient in het onderwijs. Dit is de inleiding die Ester Naomi Perquin schreef voor het voortgezet/secundair onderwijs.

cover van bundel 3

Vertrouw nooit een dichter, als het gaat om onderwijs. Ook niet als het gaat om autorijden, het nakomen van afspraken of het terugstorten van geleend geld, trouwens – maar daar gaat het nu natuurlijk niet om. Dichters mogen, zodra het om onderwijs gaat, graag uitwijden over de toegevoegde waarde van poëzie in de klas. Ze roemen de rijkdom van de verbeelding, de aanstekelijke lenigheid van de taal en de veelkleurigheid van de interpretatie - terwijl ze zelf hun dagen vullen met het staren naar een handjevol woorden, het peinzen over huurschulden (dan wel alcoholproblematiek) of het zoeken naar metaforen. Dichters zijn zelden gelukkige mensen. Ze zijn bij uitstek geoefend in het onnuttige – zij horen de overvliegende kraanvogels, niet het luchtalarm. Zij lezen de gezichten van passanten, nooit de weerberichten. Zij zien onderweg het kinderschoentje dat in de berm ligt maar missen het bord ‘verboden in te rijden’. Hun levens zijn wankel, hun prestaties zonderling. Wanneer ze zich uitlaten over onderwijs en de poëzie daarbij omhoogsteken als een fakkel in de duisternis, doen ze dat vooral om zelf een hand voor ogen te kunnen zien, in de voortdurende schemerzone waarin ze zich bevinden. Men kan ze, kortom, niet vertrouwen.

Wat dichters ook beweren over de poëzie: er is geen enkele goede reden om ook nog gedichten de klas in te werpen, bovenop de toch al torenhoge, wiebelige stapel van plannen, eisen en normen. En al helemaal niet bij het vak Nederlands, waar de borden al lang geleden van hogerhand zijn vol geschept met vaak onverteerbare onderdelen. Krantenknipsels. Gortdroge grammatica. Tekstanalyse. Leesdossiers. Sollicitatiebrieven. Stapels boeken waar geen einde aan komt. En aan jullie, docenten, de schone taak om het allemaal boeiend te brengen; grondig maar ook sappig, serieus maar zwierig graag, opdat het allemaal beklijft. Waarom zou je je leerlingen, die vaak toch al niet in de meest leeslustige fase van hun bestaan verkeren, dan ook nog opschepen met poëzie? Met vragen waarop geen eenduidige antwoorden lijken te bestaan? Waarom zou je ze om de oren slaan met formuleringen die ze in het dagelijks leven zelden of nooit zullen tegenkomen?

Een gedicht is weinig meer dan een slechte verbinding tussen zender en ontvanger. De zender zegt iets, beweert iets, wil iets oproepen of beschrijven - en de ontvanger verstaat slechts flarden daarvan. Flarden die vervolgens geïnterpreteerd moeten worden. Iedereen die weleens een moeizaam telefoongesprek heeft gevoerd met een beller uit een krakend buitenland weet hoe frustrerend dat is (‘het is hier….we zien de bergen….de (----) van een hoed…dorp….nog een konijn gezien….wat bij jullie….ik wilde nog….’) en hoe je achterblijft met een hoofd vol aannames, losse eindjes en merkwaardig afgebroken zinnen. Zo’n conversatie (als je daar al van kunt spreken, trouwens) zeurt vaak ook nog lang na, als een naam waar je niet op kunt komen of een filmtitel die je is ontschoten – met het grote verschil dat de gaten die een gedicht slaat, de vragen die het opwerpt en de suggesties die het doet niet te googelen of te controleren zijn. Een gedicht is daarom een aanname, een vermoeden. Of, zoals de dichter Ingmar Heytze ooit formuleerde: ‘Dat wat zich door de ruis heen waar laat nemen’. In de aloude vraag ‘Wat bedoelt de dichter?’ weerklinkt dat zoeken en peinzen.

Wat doe je je leerlingen aan, door ze gedichten te laten lezen, bespreken of (erger nog) schrijven? Je stuurt ze het bos in, met een TomTom die lispelt (of op cruciale momenten zwijgt) en een nauwelijks te omschrijven bestemming. De meeste docenten voelen instinctief wel aan dat poëzie vermeden moet worden; zelf houden ze de boel ook graag overzichtelijk. En terecht. In een tijd waarin de wereld ongrijpbaarder en beweeglijker lijkt dan ooit bieden heldere antwoorden en scherpe definities troost – niet het struikgewas, de nevel en de ruis. Dichters die beweren dat poëzie juist een manier is om te leren denken, om vermoedens te ontwikkelen en te toetsen, om in gesprek te gaan over datgene dat er niet staat – ze pleiten voor een vorm van verwarring om hun eigen verwarring minder opvallend te laten zijn. Ze zoeken naar camouflage om niet zo vreselijk af te steken, met hun vreemde formuleringen en ondoorgrondelijke zinnen. Eigenlijk hopen ze, dat is het punt, dat het lezen van gedichten nieuwe poëzielezers en nieuwe dichters voortbrengt. Ze dromen van een wereld waarin mensen de taal weer naar geheel eigen inzicht oprekken en vormen, in plaats van te snoeien en beperken.

Jullie als docenten, ook in deze bundel weer voorzien van talloze tips en adviezen, moeten daartegen stelling blijven nemen. Het is jullie taak om de kinderen, als het op leren aankomt, het juiste gereedschap in handen te geven om doelen te verwezenlijken en dromen waar te maken. Die doelen en dromen moeten vooral niet worden aangevreten door de twijfel die met het lezen van gedichten ontstaat. Ik kan het weten aangezien mijn leven, om met Menno Wigman te spreken, door poëzie is verpest. Ooit had ik uitzicht op een fatsoenlijk bestaan, vol feiten en helderheid en een degelijk inkomen – maar door één docent Nederlands, met een bedenkelijke voorliefde voor het lezen van gedichten, is dat allemaal ten gronde gericht. In alles, van autorijden tot een moeizaam te onderdrukken dranklust, ben ik een dichter geworden. Ik denk in metaforen, lig wakker van komma’s, grinnik om taalgrappen en formuleer zelfs in de meest dagelijkse conversaties graag zéér zorgvuldig. Mijn kinderen rijmen. Mijn boodschappen-briefjes bevatten ondoorgrondelijke taalconstructies. Dagelijkse handelingen gaan gepaard met talloze idiote observaties en mijn geliefde is ook al aan de poëzie, waardoor alle kans op redding verkeken is. Voor mij is het te laat.

Voor veel kinderen in het voortgezet onderwijs is er echter nog hoop. Verwijder daarom PLINT-posters van muren en vermijd goed bedoelde klassikale uitjes als De Nacht van de Poëzie. Ga gesprekken met collega’s over dit onderwerp uit de weg. Voel je als docent een lichte, instinctieve weerstand tegen het idee om met gedichten aan de slag te gaan, verzet je daar dan niet tegen. Wees verstandig en betrouwbaar – ga niet met je leerlingen mee dat bos in, maar blijf aan de rand en leg d-t regels, feiten en controleerbare wetten uit. Lees zelf ook geen gedichten, sluit je ogen voor gevels waarop ze zijn aangebracht, stop de oren dicht bij spontane voordrachten en loop om wanneer je dichters ziet naderen. Want er hoeft uiteindelijk maar één regel te blijven haken, of het is gedaan. Eén metafoor kan de hele boel verpesten. Eén enkel woord. Leg deze bundeling daarom weg. Lees géén adviezen. Het kan ieder moment misgaan. Vertrouw me maar.

Meer over Ester Naomi Perquin

Ester Naomi Perquin (1980) groeide op in Zeeland en woont al jaren in Rotterdam. Ze volgde schrijfonderwijs in Amsterdam en werkte jarenlang als gevangenisbewaarder om dat te kunnen betalen. In 2007 debuteerde zij bij Uitgeverij van Oorschot met de dichtbundel Servetten halfstok. In 2009 volgde Namens de ander. Sinds januari 2017 is zij de Nederlandse Dichter des Vaderlands.